UOM – verkenning van het schema
Structuur, symbolen, en termen gebruikt in het UOM-schema
Het UOM schema is de weergave van de structuur en de werking van elk knooppunt in het maatschappelijke netwerk. Om het schema vlot te lezen verklaren we hier eerst de symbolen die bij de voorstelling worden gebruikt; op de inhoud van het schema gaan we dan verderop in.
Met dit schema kijken we binnenin elke bol die we in het netwerk aantreffen zoals we dat eerder algemeen beschreven hebben. Aangezien het ERS de realiteit weergeeft bij middel van de stromen die daarin optreden vinden we binnenin zo een bol een buis die onderverdeeld is overeenkomstig de stromen die er doorheen gaan. Tussen de dikke zwarte streeplijnen onder- en bovenaan zien we dat de buis opgedeeld is in drie grote delen die door dubbele lijnen van elkaar zijn gescheiden: bovenaan treffen we de financiële laag aan, in het midden de infrastructuurlaag, en onderaan de productielaag.
De dubbele lijnen zijn onderbroken door dikke zwarte pijltjes naar onder of naar boven die aangeven dat de infrastructuurlaag ten dienste staat van de financiële laag en van de productielaag. In de productielaag zien we ook een aantal dikke zwarte pijltjes die naar rechts wijzen: ze stellen het productieproces voor dat de rechtstreekse inputstromen combineert met stromen uit de infrastructuur om de producten of diensten te realiseren die de onderneming zich voorgenomen heeft te produceren.
Aan de linkse en rechtse zijkant van het schema zien we fijnere pijltjes staan die stromen weergeven. De rode pijlen geven geldstromen aan, de blauwe slaan op goederen en diensten, en de groene pijlen geven de stromen aan ‘die ertoe doen’ en die courant de output, de productie, of de omzet wordt genoemd. Met de kwalificatie ‘die ertoe doen’ geven we aan dat deze stromen van vitaal belang zijn voor alle niet-gezinsentiteiten en voor de meeste gezinsentiteiten. De afvalstroom ‘doet er toe’ voor de natuur.
Helemaal aan de buitenkant van het schema is te lezen vanwaar die stromen afkomstig zijn. Merk op dat aan de linker kant de personeelsleden voorkomen als een (specifieke) deelgroep van de leveranciers.
De financiële instellingen die we zowel links als rechts aantreffen omvatten: banken, holdings, de financiële overheidsdiensten, en de eigenaar(s) en aandeelhouders van de onderneming.
Met de verzameling van eigenaars, aandeelhouders, personeel, leveranciers, klanten, banken /holdings, en financiële overheidsinstellingen hebben we hier de groepen die doorgaans bedoeld worden als over belanghebbers (stakeholders) wordt gesproken; maar ook de natuur is een (onpersoonlijke) belanghebber al is die systematisch doodgezwegen tot op het moment dat het ecologisch inzicht is doorgebroken.
Bovenaan het schema treffen we tenslotte nog de termen winst en verlies aan omkadert met + of – tekens. Als de onderneming / de entiteit het goed doet kan er winst gemaakt worden en wordt de doorsnede van de buis en van de bol eromheen (het economische gewicht van de entiteit) groter. Als het integendeel slecht(er) gaat dan treedt er een soort vacuum op en zal de buis ineenkrimpen.