De gelaagdheid van het stelsel van stromen

 

    Vier lagen en drie categorieën van transacties

 

Uit het korte historisch overzicht van het ontstaan van de verschillende stromen is al duidelijk geworden dat er een logische lijn zit in de ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan: de nieuwere soorten stromen zijn tot stand gekomen op basis van de eerder bestaande stromen en vervangen die niet maar worden eraan toegevoegd.

De groei van de aantallen en soorten stromen werd gestuwd door twee complementaire tendensen binnen het streven naar vooruitgang: enerzijds de niet aflatende individuele pogingen daartoe en anderzijds de gezamenlijke inspanningen om de omkadering te creëren zonder dewelke individuele inzet niet succesvol kan zijn.     

 

   Een opsomming werkt niet

 

Wil men een opsomming geven van al die stromen, waarbij men enigszins in detail gaat, dan levert dat algauw een lange lijst op waarbij men toch geen garantie heeft op volledigheid. Een goed beeld van de totaliteit van de stromen is niet weer te geven met een loutere opsomming, want dan mist men nog het verband ertussen, maar wel door ze te bekijken als categorieën van transacties die zich voordoen tussen verschillende lagen van middelen / structuren. Die lagen hangen samen met de historische ontwikkeling: in een regio met een hoog ontwikkelde samenleving zijn er vier lagen te onderscheiden: de natuur, de (economische) structuren, het geld, en de beurs. Hun schikking van onder naar boven toe (zie schema ‘Lagen en transacties’ verderop) geeft aan in welke volgorde ze tot ontwikkeling zijn kunnen komen.

Elke hogere laag is slechts zinvol en kan slechts blijven bestaan als de onderliggende lagen intact blijven en de stromen of transacties daartussen op gang blijven.  

 

    De lagen van onder naar boven

 

De onderste laag is het ecologische systeem (de natuur, de fysieke aarde) met zijn fysieke gegevenheid van water- en landoppervlaktes, de essentiële stromen van lucht, licht en water, de (brand- en delf)stoffen die in de aardmantel te vinden zijn, en de flora en fauna die zich op de wereldbol ontwikkeld heeft.

De mens was in zijn zwervend jagers / verzamelaars bestaan deel van die biotoop en heeft die slechts geleidelijk wat naar zijn hand kunnen zetten door met zijn opgedane kennis en ontwikkelde vaardigheden efficiënter te zijn dan de mededingende diersoorten in dat jagen en verzamelen.      

 

De daarnet boven liggende laag kunnen we omschrijven als ‘de mensheid met haar fysieke en organisatorische structuren’. De ontwikkeling van deze laag is op gang gekomen met het ontstaan van de landbouwsamenlevingen. Het vestigen op een specifieke plaats bracht vaste en betere behuizing mee en het als ‘eigen’ aan kleine mensengroepen (stam, gezinnen) beschouwen van stukken grond.

 

De mens treedt vanaf deze fase niet meer op als deel van de biotoop maar als gebruiker ervan; wat hij aan middelen uit het ecosysteem opneemt en er in de vorm van afvalstoffen en structuurveranderingen aan afgeeft noemen we de ‘ecologische transacties’.

 

Alle verdere organisatorische structuren die nadien in die laag zijn ontstaan door verbijzondering (handel, nijverheid, diensten, overheid, social/non-profit) zijn evenzeer afhankelijk van wat het ecosysteem te bieden heeft en belasten dat systeem met de afvalstoffen en structuurveranderingen die ze erin aanbrengen.

 

In de beginfase waarin slechts entiteiten ter grootte van gezinnen het ecosysteem gebruikten en beïnvloedden was er geen sprake van hoeveelheden en concentraties van afvalstoffen die de regeneratiecapaciteit van het systeem in gevaar konden brengen, maar met de toename van de mensensoort én de uitbreiding van de door de mens gecreëerde fysieke en organisatorische structuren vergrootte uiteraard de druk op dat systeem zodat we nu met de vraag leven hoever de draagkracht al overschreden is, en of en hoe dat kan worden hersteld.

 

De derde laag is de laag van het geld en de bijbehorende gespecialiseerde financiële entiteiten. Het voorwerp van deze laag, het geld, was aanvankelijk nog een fysieke en dus tastbare aangelegenheid (zout, schelpen, edel metaal, enz.) maar de inspanningen om dat middel vlotter ‘hanteerbaar’ te maken hebben ertoe geleid dat geld tegenwoordig in vele gevallen nog slechts uit bits op een informatiedrager bestaat en dus bijna immaterieel geworden is. Deze laag is al vrij snel in ‘zwakke vorm’ ontstaan nadat de tweede laag enige ontwikkeling had gekend. In een weinig ontwikkelde landbouwsamenleving lukt het nog redelijk goed om goederen (natuurproducten) rechtstreeks te ruilen zonder het ‘tussengoed’ van het geld maar zodra specifieke entiteiten zich gaan verbijzonderen op gebruiks- en andere goederen is zo een apart middel als tussenstap (‘tussengoed’ in tijd en ruimte) bijzonder handig en welkom.

 

In de ‘zwakke vorm’ bevordert de geldlaag de ruiltransacties tussen individuele entiteiten. De geldlaag treedt in een hoogontwikkelde samenleving ook op in een ‘sterke vorm’ en zorgt dan voor kapitaaltransfers waarmee nog meer tijd en ruimte overbrugd wordt. Bij de transfers van kapitalen gaat het om transacties tussen groepen van entiteiten en één of enkele andere entiteiten.

 

De noodzakelijke schaalgrootte van een aantal (productie)entiteiten bracht de behoefte mee om op middellange termijn over krediet te kunnen beschikken en op lange termijn over kapitaal. Om gestructureerd het (spaar)geld van onder andere de vele kleine gezinsentiteiten over te dragen – de mogelijkheden om te investeringen binnen de eigen entiteit waren geleidelijk aan erg beperkt geworden – werden (spaar)banken en holdings (voor erg specifieke en zeer kapitaalintensieve ondernemingen) in het leven geroepen. Om te zorgen dat de kleine entiteiten niet teveel spaargeld als buffer voor hun eigen risico’s zouden moeten bijhouden zijn complementair de verzekeringen in het leven geroepen.

 

Tussen de tweede en de derde laag doen zich de ontelbare ruiltransacties voor waarbij het geld als ‘tussengoed’ dienst doet. Voor de meeste gezinsentiteiten betekent dat arbeidsprestaties ruilen voor geld en dan dat geld ruilen voor allerhande producten en diensten. Via de financiële entiteiten gebeuren tussen deze lagen ook een aantal geldtransfers (vervangingsinkomens, toelagen, pensioenen, e.d.); het zijn echter geen loutere geldstromen (zie verder) omdat ze in wezen theoretisch zouden kunnen worden vervangen door het verstrekken van allerhande goederen en diensten.

 

Ook de kapitaalsvorming doet zich tussen de tweede en de derde laag voor. De ‘sterke vorm’ van de geldlaag is een basisvereiste om schaalvergroting mogelijk te maken. De zwakke vorm van het geld zit binnen de economie en neemt de wrijving weg die goederen- en  dienstenstromen anders zouden ondervinden bij de ruil; de sterke vorm van het geld zit als een (appelsien)schil eromheen en zorgt ervoor dat de groeigrens sterk verhoogd wordt. De beperking voor de groei bestaat dan alleen nog in het feit dat de schil de rest van de vrucht binnenin niet mag loslaten: kapitaal moet – rechtstreeks of onrechtstreeks – uiteindelijk altijd ingezet worden voor fysieke economie want anders brengt het die fysieke economie in gevaar.

 

De vierde en bovenste laag in het stelsel is de beurslaag. Deze laag is nog net fysiek zichtbaar door het bestaan van een aantal beursgebouwen waar nog samengekomen wordt om de ‘handel’ te drijven, maar het voorwerp van die handel – aandelen, obligaties, kasbons, en dergelijke – is net zoals het geld nog maar net tasbaar in de vorm van een document en in veel gevallen vervangen door een inschrijving op een rekening / informatiedrager. Het lange termijn engagement van een kapitaalverstrekking moet in een aantal omstandigheden toch nog kunnen worden opgeheven en overgedragen of omgeruild omwille van een gewijzigde toestand bij de (gezins)entiteit die het geld heeft verstrekt of in de gang van zaken en vooruitzichten bij de entiteit die het geld opgenomen heeft.

 

Zolang de beleggende entiteiten de transacties aangaan met eigen reeds verworven geldmiddelen is er in principe een band met de onderliggende fysieke transacties / fysieke economie. Elke andere belegging met gecreëerd of geleend geld (zoals hefboomfondsen doen) is als speculatief te bestempelen, heeft geen band met fysieke onderliggende transacties, en mist en ondergraaft de vertrouwensbasis waarop de tweede en de derde laag gebaseerd zijn.

 

De transacties tussen de derde en de vierde laag hebben een louter financieel karakter in de zin dat elke verdere verhandeling van eerder uitgegeven kapitaalsbewijzen, ongeacht de bedragen of de volumes die ermee gemoeid zijn, geen toename betekenen van de onderliggende fysieke transacties.

 

Creatie van meerwaarde op de beurs of vernietiging van beurswaarde gebeurt op basis van verwachtingen en projecties en heeft meestal niets te zien met het arbeidsinkomen, de intresten, en de winst of dividenden die op dat moment door de onderliggende ondernemingsactiviteit worden gerealiseerd.

 

   Stromen zijn belangrijker dan structuren

 

Zoals terloops al vermeld bij de laag van het geld vereist en veronderstelt de ontwikkeling (van het begin) van elke hoger liggende laag dat de laag eronder al enige ontwikkeling heeft bereikt. Niet de lagen op zich en de bijbehorende structuren maar de transacties die ze mogelijk maken zijn van belang voor (de kwaliteit van) het bestaan van de mensen in hun samenleving. Andersom is het ook evident dat haperingen en gebreken in de werking tussen hogere lagen naar de onderliggende fysieke transacties verstorend kunnen doorwerken.

 

De onderste laag – het ecologische systeem – waarop uiteindelijk toch alles steunt laat slechts blijvende aanpassingen toe die binnen de nauwe marges van de dynamische evenwichtstoestand blijven die de aarde leefbaar houden.

 

Het maatschappelijke bestel is geen onontwarbaar kluwen op voorwaarde dat men zich niet laat overdonderen door de vele details en de bonte verschijningsvormen, maar zich laat leiden door de verschillende categorieën stromen die in het bestel omgaan en de lagen  onderscheidt die de mens bovenop de natuurlaag in stand weet te houden. Op de plaatsen in deze wereld waar de economische en de politieke structuren desintegreren komt men automatisch terug tot samenlevingen waarin alleen nog gezinsentiteiten voorkomen met de natuur als laag om op te overleven. Het is evident dat in sterk verstedelijkte omgevingen – en daar wonen ondertussen de helft van de mensen op deze aardbol – dit soort terugval totaal onmogelijk is.