De drie essentiële functies
Op zoek naar de kleinste gemene deler
Er zijn meerdere manieren mogelijk om een economische entiteit te beschrijven; datgene wat men daarbij tot uitdrukking wil brengen bepaalt in grote mate de informatie die men daarvoor samenbrengt en meestal ook de manier om die te presenteren. Een publicatie die de historische ontwikkeling van een bedrijf op het oog heeft zal foto’s, cijfers en data bevatten, en de nodige tekst om cruciale data, beslissingen en personen onder de aandacht te brengen. Een boekhoudkundige balans vertelt waar een entiteit de middelen vandaan gehaald heeft voor haar functioneren en waaraan ze die middelen met dat doel besteed heeft. Om het specifiek eigene van een entiteit aan te geven kan van details en toelichtingen handig gebruik worden gemaakt.
Om daarentegen een beschrijving te geven van datgene wat gemeenschappelijk is aan alle economische entiteiten moet net het detail en het eigene achterwege worden gelaten en op zoek worden gegaan naar de kleinste gemene deler. In de context van een stromenbenadering van het maatschappelijke bestel is het aspect stromen uiteraard het richtsnoer om op zoek te gaan naar datgene wat voor alle entiteiten geldt. De grote verscheidenheid en verbijzondering die we in ons tijdperk kennen als het om economische entiteiten gaat maakt die zoektocht niet gemakkelijk. De moeilijkheid wordt opgelost door terug te kijken naar de vrijwel uniforme economische entiteiten ten tijde van de eerste landbouwsamenlevingen.
De kleinschalige ondernemingen brachten een aantal stromen samen die nodig waren om landbouwopbrengsten te genereren. Voor een groot deel – en zoals ook nu nog het geval is bij landbouw – zorgde de natuur voor het gratis aanbrengen van lucht, zonlicht, en regenwater zonder dewelke van flora en fauna geen sprake kan zijn. Daarbovenop zorgde de landbouwer ervoor om over het nodige zaaigoed en/of kweekvee te beschikken en in veel gevallen zal hij ook gezorgd hebben voor extra beschikbaarheid over water, hetzij door een fysieke aftap van de plaatselijke waterloop hetzij door het recht om een hoeveelheid water uit de plaatselijke bron of put te mogen nemen.
De boer van toen gebruikte / verbruikte een aantal stromen om de opbrengst te bereiken die hij op het oog had. Het samenbrengen en verbruiken of ‘consumeren’ van energie en grondstoffen is een essentiële vereiste om tot de gewenste producten te komen.
Het samenbrengen van een aantal stromen was echter niet voldoende, er moesten ook nog inspanningen worden geleverd om die input op het juiste tijdstip, op de juiste plaats, in de goede verhoudingen, en met de nodige continue zorg te begeleiden om tot een gewenst en voldoende resultaat te komen. Die inspanningen, het gericht inzetten van arbeid op basis van de inzichten en de kennis die men heeft, noemen we ‘produceren’.
Bovenop de inspanningen, die rechtstreeks bijdroegen tot het groei- of kweekproces leidend naar het eindproduct, werden er ook middelen gebruikt en arbeidstijd ingezet om de plaatsomstandigheden te verbeteren (beschermen tegen vertrappelen door dieren, ongewenst overspoelen door regenwater verhinderen, enz.) of de uitrusting efficiënter te maken (geschiktere hak of ploeg, betere / drogere opslag van oogst, enz.). De inzet / het afleiden van middelen en arbeid / tijd die niet rechtstreeks aan productie worden besteed maar op termijn / via een omweg die productie moet verbeteren en /of verhogen noemen we ‘investeren’.
Financiële investering: een vierde functie of toch niet?
De loskoppeling van de meeste productie van de gezinsentiteit, de schaalvergroting, de verregaande verbijzondering, en tal van andere ontwikkelingen mogen er dan wel voor gezorgd hebben dat de meeste huidige economische entiteiten op het eerste gezicht helemaal niet meer lijken op een kleine landbouwentiteit, ze verrichten in verband met de stromen die in het maatschappijbestel optreden nog altijd en overal dezelfde drie essentiële functies.
Er is maar één ontwikkeling die aan deze drie functies nog wat toegevoegd heeft: de bijkomende ontwikkeling van het bestaande geldsysteem vanaf het ogenblik dat de financiële structuren er konden voor zorgen om geld van vele kleinere entiteiten te bundelen tot voldoende grote kapitalen die beantwoordden aan de investeringsbehoeften van veel grotere entiteiten.
De verbijzondering en schaalvergroting hebben ertoe geleid dat veel kleinere economische entiteiten (al dan niet gezinsgebonden) zich op den duur dienden te beperken tot bepaalde nicheachtige activiteiten waarbij de grens van de zinvolle investeringen in de eigen economische entiteit vrij snel bereikt werd. Als verdere vooruitgang of verbetering binnen de eigen entiteit niet meer kan terwijl men toch over middelen beschikt die daarvoor kunnen worden ingezet dan biedt deelname aan investeringen in andere entiteiten een oplossing. De aard van activiteit die ermee geholpen wordt speelt in principe geen rol; als de opbrengst in geld (rente en/of dividend) naar de geldverstrekkende entiteit terugvloeit kan die er nog alle kanten mee uit.
Omdat de risico’s, verbonden aan investeringen in een andere entiteit, die werkt met activiteiten waarmee men niet altijd voldoende vertrouwd is, moeilijk in te schatten zijn nemen kleine(re) entiteiten veelal niet rechtstreeks deel aan de investeringen in andere entiteiten maar stellen ze wel hun geldmiddelen beschikbaar via tussenformules die niet of minder risicovol zijn: spaarrekeningen, termijnrekeningen, beleggingsfondsen, kasbons, obligaties. Al deze vormen van beleggen substitueren in wezen voor opbrengstverhoging bedoelde investeringen in de eigen entiteit die voorlopig / tijdelijk of gezien een voor de entiteit bereikte drempel niet zinvol meer zijn.
In een algemeen geldige voorstelling van economische entiteiten moeten ‘consumeren’, ‘produceren’, en ‘investeren / beleggen’ te vinden zijn opdat geen essentiële functies zouden ontbreken die verbonden zijn aan het stromenconcept; in het universeel ondernemingsmodel (UOM) (zie verder) treffen we die aan.
Niet alleen de drie essentiële functies treffen we aan in het universeel ondernemingsmodel (zie menuoptie UOM-model) maar tevens tegelijk de drie categorieën van transacties die te maken hebben met de gelaagde structuur van het systeem.